Bij een paniekstoornis heb je last van regelmatige paniekaanvallen, maar ben je ook bang dat er nog een paniekaanval zal komen. Vermoed je dat je last hebt van een paniekstoornis? In dit artikel lees je meer over de symptomen, criteria voor de diagnose, mogelijke oorzaken en mogelijke behandelingen.
Symptomen
Wanneer er sprake is van een paniekstoornis heb je last van regelmatige paniekaanvallen. Door een combinatie van spanning en angst maakt je lichaam het stresshormoon adrenaline aan. Dit kan zorgen voor verschillende lichamelijke sensaties. Denk hierbij bijvoorbeeld aan hartkloppingen, zweten, duizeligheid, benauwdheid, trillen, sneller ademhalen of hyperventileren, druk/een vervelend gevoel op de borst, tintelingen in je handen of voeten, een droge mond, misselijkheid, maagpijn, overgeven of diarree. Daarnaast hebben mensen vaak het gevoel alsof ze de controle over zichzelf verliezen. Wanneer je één of meerdere paniekaanvallen hebt gehad, hoeft er nog geen sprake te zijn van een paniekstoornis. Dat is alleen het geval als je ook bang bent om meer paniekaanvallen te krijgen. Het kan zijn dat je daarom situaties gaat vermijden die een trigger kunnen zijn voor een nieuwe aanval. Sommige mensen verdoven de gevoelens van angst door bijvoorbeeld gebruik van alcohol of drugs.
Bij een paniekstoornis heb je last van regelmatige paniekaanvallen, maar ook van angst voor de paniekaanvallen.
De criteria
Om de diagnose paniekstoornis te kunnen stellen, moet er sprake zijn van een aantal criteria. Deze staan omschreven in het handboek Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM).
De criteria zijn:
- Je hebt last van herhaaldelijke paniekaanvallen. Als je een paniekaanval hebt voel je een golf aan angst of onbehagen, die snel oploopt en piekt binnen enkele minuten. Tijdens een angstaanval heb je last van vier of meer van de volgende symptomen:
- Hartkloppingen of een snelle hartslag
- Transpireren
- Trillen of beven
- Gevoel van ademnood
- Gevoel van hyperventilatie of naar adem snakken
- Pijn of druk op de borst
- Misselijkheid
- Duizeligheid, licht in het hoofd en/of flauwvallen
- Koude rillingen of opvliegers
- Verdoofd gevoel of tintelingen in armen of benen
- Derealisatie (gevoel van onwerkelijkheid) of depersonalisatie (gevoel alsof je vervreemd bent van jezelf)
- Angst om controle over jezelf te verliezen of gek te worden.
- Angst om dood te gaan
- Je bent bang om weer een paniekaanval te krijgen of bang voor de gevolgen van een paniekaanval en/of je past je gedrag aan om een volgende paniekaanval te voorkomen.
- Bovengenoemde klachten houden langer dan een maand.
Paniekstoornis in cijfers
Paniekstoornis wordt gezien als een angststoornis, omdat er sprake is van angst voor een paniekaanval. Jaarlijks lijdt naar schatting zo’n 10% van de volwassenen aan een angststoornis en 3,8% aan een paniekstoornis. Dit komt vaker voor bij vrouwen dan bij mannen. Opvallend is dat in het eerste jaar van de coronapandemie aanzienlijk minder mensen met een angststoornis zich bij de huisarts hebben gemeld. Of er ook daadwerkelijk minder sprake was van angststoornissen, is niet bekend (bron: Trimbos Instituut en GGZ Standaarden).
Oorzaken
Een paniekstoornis ontwikkelt zich vaak in de vroege volwassenheid. De oorzaken van de stoornis zijn uiteenlopend en niet altijd duidelijk, maar er zijn wel verschillende factoren die mee kunnen spelen zoals erfelijkheid en opvoedstijl. Ook de volgende factoren worden in verband gebracht met een vergrote kans op een paniekstoornis: eenzaamheid, beperkte sociale vaardigheden, beperkte sociale steun, een laag inkomen, werkeloosheid, depressie in het verleden, somatische aandoeningen, verslavingsproblemen en opgelopen trauma’s. Van sommige factoren is echter niet duidelijk of het een oorzaak of gevolg is van een paniekstoornis.
Gevolgen
Mensen met een paniekstoornis hebben de neiging om mogelijke triggers voor paniek te vermijden. Hierdoor kan het zijn dat ze zich terugtrekken en niet meer naar (openbare) plekken durven, zoals de supermarkt, het openbaar vervoer, een restaurant of misschien een werkplek of school. Op deze manier wordt je wereld steeds kleiner en is het mogelijk dat je in een isolement terechtkomt. Vaak ontstaan er dan ook gevoelens van somberheid en vaak is er ook sprake van een gevoel van schaamte.
Behandelmogelijkheden
Behandeling van een paniekstoornis is goed mogelijk. Hierbij worden cognitieve gedragstherapie (CGT), paniekmanagement en exposure in vivo aangeraden. Bij cognitieve gedragstherapie wordt er gekeken naar de gedachten, het (angst)gevoel en het gedrag en de samenhang daartussen. Met paniekmanagement leer je onder andere vaardigheden om beter met de paniek en angst om te gaan. Exposure in vivo houdt ten slotte in dat je wordt blootgesteld aan situaties die angst op kunnen roepen, om hier mee te oefenen in plaats van de situaties te blijven vermijden.
Als deze behandelingen niet voldoende aanslaan is medicamenteuze behandeling in sommige gevallen ook mogelijk. Denk hierbij aan kalmerende medicatie of antidepressiva wanneer er ook sprake is van depressieve klachten. Antidepressiva heeft bovendien een remmende werking op piekeren.
Ik heb een paniekstoornis. Wat nu?
- Probeer situaties die (de angst voor) een paniekaanval oproepen niet te vermijden, maar blijf de dingen ondernemen die je spannend vindt. Vermijding houdt de angst juist in stand.
- Zorg goed voor jezelf: beweeg dagelijks minimaal een half uur, zorg voor genoeg slaap en voldoende ontspanning, beperk gebruik van drugs en alcohol, eet gezond en regelmatig en houd een regelmatig dagritme aan.
- Zoek steun bij mensen die je vertrouwt. Zij kunnen je op lastige momenten helpen.
- Gevoel van angst komt vaak voort uit bepaalde gedachten. Probeer te achterhalen welke gedachten er opkomen tijdens of voorafgaand aan een paniekaanval, door ze op te schrijven. Ga na in hoeverre deze gedachten echt kloppen en realistisch zijn. Formuleer voor jezelf helpende, meer realistische gedachten en schrijf deze op. Deze gedachten kunnen je helpen om jezelf gerust te stellen.
- Onthoud dat de angst nooit eindeloos aanhoudt: meestal neemt het gevoel na 60 tot 90 minuten vanzelf af.
- Kom je er zelf niet uit? Zoek hulp. Je kunt bij de huisarts terecht voor gesprekken met een praktijkondersteuner of voor een doorverwijzing naar een psycholoog.